Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlie·gert

Werkwoord

vervoeging van
vliegeren

vliegert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vliegeren
    • Jij vliegert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vliegeren
    • Hij vliegert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vliegeren
    • Vliegert!