Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·ten

Werkwoord

vervoeging van
vissen

visten

  1. meervoud verleden tijd van vissen
    • Wij visten. 
    • Jullie visten. 
    • Zij visten. 


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
vestir

visten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van vestir