• vi·o·leert
vervoeging van
violeren

violeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van violeren
    • Jij violeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van violeren
    • Hij violeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van violeren
    • Violeert!