Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·gert

Werkwoord

vervoeging van
vingeren

vingert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vingeren
    • Jij vingert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vingeren
    • Hij vingert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vingeren
    • Vingert! 

Gangbaarheid