• vin·gen
vervoeging van
vangen

vingen

  1. meervoud verleden tijd van vangen
    • Wij vingen. 
    • Jullie vingen. 
    • Zij vingen. 


  • vin·gen
Naar frequentie 13625

vingen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ving

vingen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vinge


  • vin·gen

vingen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ving