• ving
vervoeging van
vangen

ving

  1. enkelvoud verleden tijd van vangen
    • Ik ving. 
    • Jij ving. 
    • Hij, zij, het ving. 
77 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be