ving
- ving
vervoeging van |
---|
vangen |
ving
- enkelvoud verleden tijd van vangen
- Ik ving.
- Jij ving.
- Hij, zij, het ving.
- Ik ving.
- Het woord ving staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ving" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be