• ver·vol·maak
vervoeging van
vervolmaken

vervolmaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervolmaken
    • Ik vervolmaak. 
  2. gebiedende wijs van vervolmaken
    • Vervolmaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervolmaken
    • Vervolmaak je?