Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ui·ter·lijk·te

Werkwoord

vervoeging van
veruiterlijken

veruiterlijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van veruiterlijken
    • Ik veruiterlijkte. 
    • Jij veruiterlijkte. 
    • Hij, zij, het veruiterlijkte. 
  1. verbogen vorm van veruiterlijkt, voltooid deelwoord van veruiterlijken

Gangbaarheid