• ver·suk·kel·de
vervoeging van
versukkelen

versukkelde

  1. enkelvoud verleden tijd van versukkelen
    • Ik versukkelde. 
    • Jij versukkelde. 
    • Hij, zij, het versukkelde. 
  2. verbogen vorm van versukkeld, voltooid deelwoord van versukkelen