• ver·sprong
vervoeging van
verspringen

versprong

  1. enkelvoud verleden tijd van verspringen
    • Ik versprong. 
    • Jij versprong. 
    • Hij, zij, het versprong. 
vervoeging van
verspringen

versprong

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van verspringen
    • ... dat ik versprong. 
    • ... dat jij versprong. 
    • ... dat hij, zij, het versprong.