versprong
- ver·sprong
vervoeging van |
---|
verspringen |
versprong
- enkelvoud verleden tijd van verspringen
- Ik versprong.
- Jij versprong.
- Hij, zij, het versprong.
- Ik versprong.
vervoeging van |
---|
verspringen |
versprong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van verspringen
- ... dat ik versprong.
- ... dat jij versprong.
- ... dat hij, zij, het versprong.
- ... dat ik versprong.
- Het woord versprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.