• ver·snel·de

versnelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van versneld
vervoeging van
versnellen

versnelde

  1. enkelvoud verleden tijd van versnellen
    • Ik versnelde. 
    • Jij versnelde. 
    • Hij, zij, het versnelde. 
  2. verbogen vorm van versneld, voltooid deelwoord van versnellen