• ver·slin·ger·de

verslingerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verslingerd
vervoeging van
verslingeren

verslingerde

  1. enkelvoud verleden tijd van verslingeren
    • Ik verslingerde. 
    • Jij verslingerde. 
    • Hij, zij, het verslingerde. 
  2. verbogen vorm van verslingerd, voltooid deelwoord van verslingeren