• ver·re·gen
vervoeging van
verregenen

verregen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verregenen
    • Ik verregen. 
  2. gebiedende wijs van verregenen
    • Verregen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verregenen
    • Verregen je?