Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·pie·ter

Werkwoord

vervoeging van
verpieteren

verpieter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verpieteren
    • Ik verpieter. 
  2. gebiedende wijs van verpieteren
    • Verpieter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verpieteren
    • Verpieter je? 

Gangbaarheid