• ver·per·soon·lijk·te
vervoeging van
verpersoonlijken

verpersoonlijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van verpersoonlijken
    • Ik verpersoonlijkte. 
    • Jij verpersoonlijkte. 
    • Hij, zij, het verpersoonlijkte. 
  1. verbogen vorm van verpersoonlijkt, voltooid deelwoord van verpersoonlijken