• ver·ou·we·lijk
vervoeging van
verouwelijken

verouwelijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verouwelijken
    • Ik verouwelijk. 
  2. gebiedende wijs van verouwelijken
    • Verouwelijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verouwelijken
    • Verouwelijk je?