• ver·oor·loof·de
vervoeging van
veroorloven

veroorloofde

  1. enkelvoud verleden tijd van veroorloven
    • Ik veroorloofde. 
    • Jij veroorloofde. 
    • Hij, zij, het veroorloofde. 
  2. verbogen vorm van veroorloofd, voltooid deelwoord van veroorloven