• ver·ont·schul·dig·de
vervoeging van
verontschuldigen

verontschuldigde

  1. enkelvoud verleden tijd van verontschuldigen
    • Ik verontschuldigde. 
    • Jij verontschuldigde. 
    • Hij, zij, het verontschuldigde. 
     Ze trokken langzaam hun kleren uit, ze deed niet eens alsof ze weerstand bood, maar toen ze alleen nog haar hemd en onderbroek aanhad, verontschuldigde ze zich en ging naar de badkamer om iets te doen, plassen of een pessarium indoen of wat het ook kon zijn.[1]
  2. verbogen vorm van verontschuldigd, voltooid deelwoord van verontschuldigen
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265