Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·on·ge·lijk·te

Bijvoeglijk naamwoord

verongelijkte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verongelijkt

Werkwoord

vervoeging van
verongelijken

verongelijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van verongelijken
    • Ik verongelijkte. 
    • Jij verongelijkte. 
    • Hij, zij, het verongelijkte. 
  2. verbogen vorm van verongelijkt, voltooid deelwoord van verongelijken

Gangbaarheid