• ver·on·ge·lijk·te

verongelijkte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verongelijkt
vervoeging van
verongelijken

verongelijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van verongelijken
    • Ik verongelijkte. 
    • Jij verongelijkte. 
    • Hij, zij, het verongelijkte. 
  2. verbogen vorm van verongelijkt, voltooid deelwoord van verongelijken