Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·on·ge·lijk

Werkwoord

vervoeging van
verongelijken

verongelijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verongelijken
    • Ik verongelijk. 
  2. gebiedende wijs van verongelijken
    • Verongelijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verongelijken
    • Verongelijk je? 

Gangbaarheid