• ver·nieuw·de
vervoeging van
vernieuwen

vernieuwde

  1. enkelvoud verleden tijd van vernieuwen
    • Ik vernieuwde. 
    • Jij vernieuwde. 
    • Hij, zij, het vernieuwde. 
  2. verbogen vorm van vernieuwd, voltooid deelwoord van vernieuwen
     Ik moest volledig zelfvoorzienend zijn en het leek alsof ik een nieuw huis moest kopen met keuken, slaapkamer en een geheel vernieuwde garderobe.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers