Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·na·gel·de

Werkwoord

vervoeging van
vernagelen

vernagelde

  1. enkelvoud verleden tijd van vernagelen
    • Ik vernagelde. 
    • Jij vernagelde. 
    • Hij, zij, het vernagelde. 
  2. verbogen vorm van vernageld, voltooid deelwoord van vernagelen