verluidt
- ver·luidt
vervoeging van |
---|
verluiden |
verluidt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verluiden
- Jij verluidt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verluiden
- Hij verluidt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verluiden
- Verluidt!
vervoeging van |
---|
verluiden |
verluidt
- onpersoonlijke tegenwoordige tijd van verluiden