• ver·le·ven·dig·de
vervoeging van
verlevendigen

verlevendigde

  1. enkelvoud verleden tijd van verlevendigen
    • Ik verlevendigde. 
    • Jij verlevendigde. 
    • Hij, zij, het verlevendigde. 
  2. verbogen vorm van verlevendigd, voltooid deelwoord van verlevendigen