Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·groent

Werkwoord

vervoeging van
vergroenen

vergroent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergroenen
    • Jij vergroent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergroenen
    • Hij vergroent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vergroenen
    • Vergroent! 

Gangbaarheid