Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·groen

Werkwoord

vervoeging van
vergroenen

vergroen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergroenen
    • Ik vergroen. 
  2. gebiedende wijs van vergroenen
    • Vergroen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergroenen
    • Vergroen je? 

Gangbaarheid