• ver·en·gels·te
vervoeging van
verengelsen

verengelste

  1. enkelvoud verleden tijd van verengelsen
    • Ik verengelste. 
    • Jij verengelste. 
    • Hij, zij, het verengelste. 
  2. verbogen vorm van verengelst, voltooid deelwoord van verengelsen