• ver·en·gels
vervoeging van
verengelsen

verengels

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verengelsen
    • Ik verengels. 
  2. gebiedende wijs van verengelsen
    • Verengels! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verengelsen
    • Verengels je?