verengels
- ver·en·gels
vervoeging van |
---|
verengelsen |
verengels
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verengelsen
- Ik verengels.
- gebiedende wijs van verengelsen
- Verengels!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verengelsen
- Verengels je?
- Het woord verengels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.