• ver·een·zel·vigt
vervoeging van
vereenzelvigen

vereenzelvigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereenzelvigen
    • Jij vereenzelvigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereenzelvigen
    • Hij vereenzelvigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vereenzelvigen
    • Vereenzelvigt!