verdubbelden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·dub·bel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verdubbelen |
verdubbelden
- meervoud verleden tijd van verdubbelen
- Wij verdubbelden.
- Jullie verdubbelden.
- Zij verdubbelden.
- Wij verdubbelden.
vervoeging van |
---|
verdubbelen |
verdubbelden