Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dub·bel·de

Werkwoord

vervoeging van
verdubbelen

verdubbelde

  1. enkelvoud verleden tijd van verdubbelen
    • Ik verdubbelde. 
    • Jij verdubbelde. 
    • Hij, zij, het verdubbelde. 
  2. verbogen vorm van verdubbeld, voltooid deelwoord van verdubbelen