• ver·daag
vervoeging van
verdagen

verdaag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdagen
    • Ik verdaag. 
  2. gebiedende wijs van verdagen
    • Verdaag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdagen
    • Verdaag je?