Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·buig

Werkwoord

vervoeging van
verbuigen

verbuig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbuigen
    • Ik verbuig. 
  2. gebiedende wijs van verbuigen
    • Verbuig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbuigen
    • Verbuig je?