• ver·broe·der·de
vervoeging van
verbroederen

verbroederde

  1. enkelvoud verleden tijd van verbroederen
    • Ik verbroederde. 
    • Jij verbroederde. 
    • Hij, zij, het verbroederde. 
  2. verbogen vorm van verbroederd, voltooid deelwoord van verbroederen