• ver·broe·der
vervoeging van
verbroederen

verbroeder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbroederen
    • Ik verbroeder. 
  2. gebiedende wijs van verbroederen
    • Verbroeder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbroederen
    • Verbroeder je?