Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·breidt

Werkwoord

vervoeging van
verbreiden

verbreidt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbreiden
    • Jij verbreidt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbreiden
    • Hij verbreidt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verbreiden
    • Verbreidt! 

Gangbaarheid