• ver·bou·we·reer
vervoeging van
verbouwereren

verbouwereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbouwereren
    • Ik verbouwereer. 
  2. gebiedende wijs van verbouwereren
    • Verbouwereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbouwereren
    • Verbouwereer je?