Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·beent

Werkwoord

vervoeging van
verbenen

verbeent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbenen
    • Jij verbeent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbenen
    • Hij verbeent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verbenen
    • Verbeent! 

Gangbaarheid