vastspijker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vastspijker (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vast·spij·ker
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vastspijkeren |
vastspijker
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastspijkeren
- ... dat ik vastspijker.