vastliepen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vastliepen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vast·lie·pen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vastlopen |
vastliepen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van vastlopen
- ...dat wij vastliepen.
- ...dat jullie vastliepen.
- ...dat zij vastliepen.
- ...dat wij vastliepen.