Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·legt

Werkwoord

vervoeging van
vastleggen

vastlegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastleggen
    • ... dat jij vastlegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastleggen
    • ... dat hij vastlegt.