vastlegden
- Geluid: vastlegden (hulp, bestand)
- vast·leg·den
vervoeging van |
---|
vastleggen |
vastlegden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van vastleggen
- ...dat wij vastlegden.
- ...dat jullie vastlegden.
- ...dat zij vastlegden.
- ...dat wij vastlegden.
vervoeging van |
---|
vastleggen |
vastlegden