• vast·gre·pen
vervoeging van
vastgrijpen

vastgrepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van vastgrijpen
    • ...dat wij vastgrepen. 
    • ...dat jullie vastgrepen. 
    • ...dat zij vastgrepen. 
vervoeging van
vastgrijpen

vastgrepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van zich vastgrijpen
    • ...dat wij ons vastgrepen. 
    • ...dat jullie je vastgrepen. 
    • ...dat zij zich vastgrepen.