Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·po·ri·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
vaporiseren

vaporiseerden

  1. meervoud verleden tijd van vaporiseren
    • Wij vaporiseerden. 
    • Jullie vaporiseerden. 
    • Zij vaporiseerden.