været
- væ·ret
Naar frequentie | 136 |
---|
været
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van være
har været
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van være
- væ·ret
Naar frequentie | 1679 |
---|
været
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van være
været
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van være
har været
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van være
været
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van vær
- «Men været holdt seg bra, så de fleste nøt grillmaten i friluft.»
- Maar het weer bleef goed, dus de meeste mensen genoten van de barbecue in de open lucht.
- «Men været holdt seg bra, så de fleste nøt grillmaten i friluft.»
- væ·ret
været
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van vær
været
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van være