• ute
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord úti, dat van het Oudnoorse woord ut komt.
Naar frequentie 201

ute

  1. buiten (under de blote hemel, in de open lucht)
    «Barna var ute og lekte.»
    De kinderen waren buiten en speelden.
  2. buiten de deur, uit huis (niet thuis, niet aanwezig)
    «Sjefen er ute
    De baas is buiten huis.
  3. in buitenland, in het buitenland
    «Kjære landsmenn hjemme og ute
    Beste landgenoten in binnen-en buitenland!
  • [1]: gå ute og fryse
naar buiten gaan en kleumen
  • [1]: ligge ute
buiten liggen
  • [2]: være ute og handle
buiten de deur zijn en inkopen
  • [2]: spise ute
uit eten


  • ute
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord úti, dat van het Oudnoorse woord ut komt.

ute

  1. buiten (under de blote hemel, in de open lucht)
  2. buiten de deur, uit huis (niet thuis, niet aanwezig)
  3. in buitenland, in het buitenland