unieer
- uni·eer
vervoeging van |
---|
uniëren |
unieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uniëren
- Ik unieer.
- gebiedende wijs van uniëren
- Unieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uniëren
- Unieer je?
- Het woord unieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.