• ul·ce·ra

de ulceramv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ulcus


vervoeging van
ulcerar

ulcera

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ulcerar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ulcerar