Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zwo·ren

Werkwoord

vervoeging van
uitzweren

uitzworen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitzweren
    • ...dat wij uitzworen. 
    • ...dat jullie uitzworen. 
    • ...dat zij uitzworen. 

Gangbaarheid