Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vro·ren

Werkwoord

vervoeging van
uitvriezen

uitvroren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitvriezen
    • ...dat wij uitvroren. 
    • ...dat jullie uitvroren. 
    • ...dat zij uitvroren. 

Gangbaarheid